De ontwikkeling van een Europees leger en van gemeenschappelijke Europese instellingen is een noodzaak, zo klinkt het op de bijeenkomst. België is klein op wereldschaal maar kan dankzij een traditie van bemiddeling een richtinggevende rol spelen. Tijdens de besprekingen valt ook de term ‘passieve defensie’. Geïnspireerd door het Britse voorbeeld tijdens de oorlog, dient er in België een ‘homeguard’ te worden ingericht. Mocht het ooit tot een oorlog komen, zal er immers vlug geschakeld moeten worden. Mobilisatie van troepen is in het naoorlogse tijdperk immers geen kwestie meer van weken of dagen (zoals in de jaren 1930) maar van uren.
Het idee van een Europees leger of een Europese Defensiegemeenschap leeft vanaf het najaar 1950 sterk in Frankrijk. Hendrik Vos, expert op het gebied van de recente Europese geschiedenis, situeert dit in zijn publicatie Dit is Europa als volgt: “In de Belgische en de Nederlandse regeringen vielen de monden open. Dit hadden ze niet zien aankomen. Ze konden niet geloven dat de Fransen geen verborgen agenda hadden. Als er een gemeenschappelijk leger kwam, zou Parijs het helemaal naar zijn hand zetten, dat kon niet anders. Voor de divisies uit de lage landen zou er een figurantenrol zijn weggelegd, in het beste geval als kanonnenvlees.”2
En er is meer. Wanneer het onderwerp ter sprake komt in de Brusselse congreszaal duiken de demonen uit het verleden weer op. De vraag wordt openlijk gesteld welke rol het ‘nieuwe’ Duitsland kan spelen. Het vertrouwen in de oosterburen is allesbehalve groot. De geschiedenis heeft meer dan eens bewezen dat de Sovjet-Unie (of in oudere geopolitieke termen: Rusland) niet te vertrouwen is op het toneel van de internationale politiek, maar Duitsland, aanstoker van twee grote conflicten in de voorbije decennia, is dat evenmin. Of zoals Vos het stelt: “Geef de Duitsers een leger en het is een kwestie van tijd voor ze de grenzen in vraag stellen.”3