Onze website gebruikt cookies om je surfervaring te verbeteren. Om deze website optimaal te gebruiken vragen we je om akkoord te gaan met ons gebruik van cookies.

Ik ga akkoord liever niet.

De liberale partij en het vrije ondernemen

De liberale partij besteedt vanuit haar ideologische achtergrond vaak bijzondere aandacht aan het vrije ondernemen en de economie. Welke standpunten hebben de Belgische liberalen doorheen de geschiedenis ingenomen en hoe heeft zich dat vertaald in hun beleid?

Walthère Frère-Orban, foto van Ghémar frères (1872).

Economische vrijheid en privé-initiatief versus staatsinterventionisme

In de jaren 1840 treffen een agrarische en een financiële crisis het land. De liberale regering-Rogier-Frère-Orban kiest voor een interventiepolitiek om de economie van het jonge België te stimuleren en de werkloosheid te verminderen. De Société Générale ontvangt staatssteun. Er wordt nog steviger ingegrepen met de oprichting van de Nationale Bank van België in 1850 op initiatief van de liberale politicus Walthère Frère-Orban. Datzelfde jaar richt hij ook de Caisse de Crédit Foncier op voor langlopende leningen aan landbouwers. Verschillende liberalen, onder wie Charles De Brouckère, zijn voorstander van verregaand staatsinterventionisme en bepleiten zelfs een staatsmonopolie op het verzekeringswezen. Ondanks deze inmenging in de economie, houden de liberalen op andere vlakken vast aan de principes van economische vrijheid, privé-eigendom en privé-initiatief. Om de staatskas te spijzen wordt vooral ingezet op indirecte belastingen, die de consument betaalt, terwijl de directe belastingen (grond- en personenbelasting, patentrecht) laag blijven. Vooral op sociaal vlak is laisser faire het devies. Zo blijft onder anderen Frère-Orban overtuigd van non-interventie, ook op het vlak van de reglementering van vrouwen- en kinderarbeid.1

In de tweede helft van de negentiende eeuw stellen de liberalen zich dogmatischer op. Staatsinterventionisme wordt nu volledig afgewezen, zeker op sociaal vlak. Er wordt gestreefd naar deregulering, onder andere door het stimuleren van internationale vrijhandel, het afschaffen van het toezicht op de beurs en op de makelaars, en het toekennen van grote vrijheid aan de naamloze vennootschappen. De doctrinaire liberalen verzetten zich bovendien tegen de uitbating van nutsbedrijven (water, gas, elektriciteit) door de (gemeentelijke) overheid.  Ondanks deze ideologische stellingname blijven de liberale politici pragmatisch. Enkele liberale initiatieven in deze periode zijn immers de oprichting van het Gemeentekrediet van België (1860), de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (1865) en de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen (1884). Wanneer privé-initiatief niet rendabel blijkt in sectoren die essentieel zijn voor de economie, zoals de spoorwegen en de communicatie (post, telegrafie en telefonie), neemt de staat dit over. Bovendien komt er geen verzet tegen de vereniging van industriële ondernemers en de kartelvorming in het verzekeringswezen.2 In haar beleid kiest de Liberale Partij dus duidelijk de kant van de industriëlen en de economie.

Ingrijpen in tijden van crisis

Na de Eerste Wereldoorlog zijn de liberalen het eens dat structureel interventionisme nodig is voor de wederopbouw. Daartoe richten ze in 1919 de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid op, gekoppeld aan de sanering van de frank, de beperking van het begrotingstekort en het verminderen van de belastingdruk op de ondernemingen. De middenstand en de arbeidersklasse blijven echter buiten beeld.3

Na de beurscrash in 1929 en de daaropvolgende economische crisis kiest de katholiek-liberale regering voor een beleid van deflatie om de begroting niet te laten ontsporen. Ook het stabiliseren van de munt en het drukken van de prijzen en lonen zijn belangrijke aspecten van het overheidsbeleid. Daardoor komen echter heel wat bedrijven in moeilijkheden en stijgt de werkloosheid. Om een verdere ontsporing van de economie te vermijden, kiest de regering uiteindelijk voor staatsinterventionisme en protectionisme. Ondanks haar regeringsdeelname en rol in dit beleid, legt de Liberale Partij op haar partijcongres in 1935 andere accenten. Zij beschouwt het herstel van de internationale vrije handel noodzakelijk om de economie te doen heropleven. Volgens de partij is dit belangrijk voor België omdat het land in sterke mate afhankelijk is van export. De overheid moet de modernisering van de handels- en nijverheidsinrichtingen aanmoedigen en het aantal diplomaten en consuls met een handelsmandaat uitbreiden. Daarnaast moet België economisch samenwerken met andere landen. Datzelfde jaar treedt de partij toe tot een regering van nationale unie, bestaande uit een brede coalitie van alle grote politieke partijen, die voor een koerswijziging kiest en tussenkomt in de economie. De controle op de bankensector wordt verscherpt en ook het krediet- en verzekeringswezen wordt onder toezicht geplaatst. De staat financiert openbare werken, heroriënteert de nijverheid en laat de budgettaire orthodoxie, namelijk dat er geen overheidsschuld mag ontstaan, los.4

Bijzondere aandacht voor de middenstand

Ook de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog staan in het teken van de economische wederopbouw van het land. Alle partijen scharen zich achter de uitbouw van een sociaal programma en een overlegeconomie met onder meer het Sociaal Pact. Bovendien wordt de vrije prijsvorming snel hersteld en is België medeoprichter van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) (en haar voorlopers).5 De liberale wens tot vrijhandel wordt zo steeds realistischer.

Vanaf 1945 wijdt de Liberale Partij diverse congressen aan de middenstand, ondernemers en zelfstandigen. Ze laat zich erop voorstaan dat ze de belangen van de grote en kleine ondernemers steunt. In zijn toespraak op het Liberaal Congres in 1945 stelt volksvertegenwoordiger Charles Janssens: ‘In kiesopzicht mag de Liberale Partij er op roemen, steeds de aangewezen verdedigster te zijn geweest van den Middenstand, waaraan zij merkbare diensten heeft gewezen’. Nochtans verdedigde de partij tot dan toe voornamelijk de belangen van het (groot)industrieel kapitaal en minder van de (kleinere) middenstand. Met dit congres komt daar verandering in. Tijdens de gesprekken buigt de commissie voor de middenstand zich over het economische beleid. Als uitgangspunt zijn de liberalen ervan overtuigd dat het persoonlijke initiatief ‘een krachtige hefboom is voor den vooruitgang’. Daarom uiten ze kritiek op de tussenkomst van de staat in de economie. Dit zou enkel mogen als er monopolievorming optreedt of als het privaat initiatief het algemeen belang schaadt. Daarnaast tonen de liberalen zich een sterke tegenstander van corporatieve organisaties, het stelsel van in- en uitvoervergunningen en de beroepsraden. Daartegenover vragen ze een stevige expansiepolitiek op vlak van het bankwezen, de zeevaart en de luchtvaart, een prospectie van de buitenlandse markten, wetgeving tot bescherming van het handelseigendom, een uitbreiding van de Nationale Dienst voor Beroepskeuze, en financiële steun voor de buitenlandse uitwisseling van studenten en technici. Op fiscaal vlak vraagt de Liberale Partij dat arbeid minder zwaar belast wordt dan kapitaal, dat er een belastingvermindering komt en dat de belastingaangifte vereenvoudigd wordt.6

Paul Kronacker (jaren 1960).

Ondernemers binnen de partij

De liberale partij steunt niet enkel ondernemers, ondernemers vinden ook hun weg naar de partij. Rond 1815 behoren liberalen vooral tot de industriële en handeldrijvende burgerij en de administratie.7 Maar ook daarna zijn heel wat politieke zwaargewichten van de liberale partij niet enkel politiek actief maar ook als ondernemer. Een bekend voorbeeld is wellicht Julius Hoste jr.. Deze liberale politicus zetelt midden twintigste eeuw als senator maar is daarnaast ook uitgever van Het Laatste Nieuws.

Andere bekende voorbeelden zijn Paul Kronacker die naast liberaal senator ook afgevaardigd beheerder is van de NV Tiense Suikerraffinaderij; Henri Liebaert die zijn werk als parlementslid, minister en partijvoorzitter combineert met het leiden van een familiebedrijf in de textielsector; en Omer Vanaudenhove die gelijkaardige politieke functies uitoefent en tegelijk het familiale schoenenbedrijf succesvol uitbreidt.

Recenter is er onder anderen Christian Leysen die in 2019 wordt verkozen als Kamerlid voor Open Vld. Naast zijn politieke functie is hij vooral actief in het Belgische bedrijfsleven met onder meer zijn voorzitterschap van de AXE-groep. Ook premier Alexander De Croo is trots op zijn ondernemerschap voor hij in de politieke wereld stapte. Naar eigen zeggen gaf het hem de nodige ervaring en staat hij zo met beide voeten in de maatschappij.8

Dit zijn slechts enkele liberale politici die hun sporen verdienden als ondernemer. Het toont aan dat de band tussen het liberalisme en ondernemerschap niet slechts een leuze is, maar dat beide groepen ook een sterke gemeenschappelijke basis vertonen.

Julius Hoste jr. (midden) en Albert Maertens op een personeelshuldiging van “Het Laatste Nieuws” (1953). 

Spotprent van de Liberale Partij waarin het beleid van socialisten en christen-democraten t.a.v. de middenstand op de korrel wordt genomen (1949).

Van doctrine tot beleid

In 1951 wordt een doctrinair congres georganiseerd waar de principiële standpunten van de partij over verschillende thema’s worden vastgelegd, zonder op bijzonderheden in te gaan. In haar doctrinair standpunt stelt de Liberale Partij dat ze in de vrijemarkteconomie gelooft en daarom alles bestrijdt wat de mededinging en de vrijemarktwerking in gevaar brengt. Dit zijn bijvoorbeeld monopolievorming, overheidssteun, nationalisaties enzovoort. Daar staat tegenover dat de liberalen ijveren voor de individuele eigendom, het vrije verkeer van ideeën, mensen, goederen en geld, de bescherming van het sparen, en de samenwerking tussen arbeid, spaarwezen en verbruikers met de overheid voor de openbare sector.  Toch stelt de partij expliciet dat er grenzen zijn aan de economische vrijheid en dat de staat een rol te spelen heeft in het bedrijfsleven. De overheid moet optreden als bewaarder van de munt, toezicht houden op de handelsmoraliteit en nationale en internationale overeenkomsten bevorderen. Om de economie te ondersteunen, moet ook de belastingdruk verlaagd worden, maar dit kan enkel wanneer eerst de openbare uitgaven verminderen, zo stelt de partij.9

Affiche van de Liberale Partij met de middenstand als inzet voor de parlementsverkiezingen van 4 juni 1950.

‘Het [liberalisme] steunt op het privaat initiatief, de ondernemingsgeest, de persoonlijke verantwoordelijkheid, welke de beste bronnen zijn van ’s mensen energie, van voorspoed en sociale vooruitgang.’ (Liberale Partij, Doctrinaal Congres van 28 en 29 april 1951)10

Aankondiging van een voordracht door Jacques Van Offelen over de middenstand (1956).

Op het congres van 1956 worden deze standpunten opnieuw bevestigd. De staat moet het initiatief tot ondernemen overlaten aan particulieren, maar dient wel controle uit te oefenen, onder meer op veilige arbeidsomstandigheden en tegen monopolievorming. Bovendien dient de overheid voor bestaanszekerheid te zorgen voor werklozen, zieken en ouderen. Op sociaal vlak gaat de partij uit van grote vrijheid. Ze ontkent de positieve impact van de loononderhandelingen tussen werkgevers en werknemers en vakbonden niet, maar is van mening dat er tussen de sectoren verscheidenheid in lonen dient te bestaan, in overeenstemming met de economische toestand van de sector. Bij een hogere productiviteit hoort de opbrengst daarvan rechtvaardig te worden verdeeld onder de ondernemingen, de arbeiders en de verbruikers. De liberalen stellen dat een goede relatie tussen de werkgevers en werknemers van groot belang is om tot een vlotte samenwerking en tot hoge productiviteit te komen.11

Henri Liebaert, minister van Economische Zaken en Middenstand, als spreker op een kiesmeeting te Ronse (24/11/1946).

Economische thema’s in de portefeuille van de liberalen

De economische standpunten die ze tijdens verkiezingen verdedigen, proberen de liberale partijen waar te maken door verschillende ministerportefeuilles naar zich toe te trekken. Bij regeringsdeelname op Belgisch/federaal, Vlaams en Waals niveau kiezen de liberale partijen steevast voor de portefeuilles van minister van Buitenlandse Handel en minister van Middenstand. Vaak wordt ook de post van minister van Economische Zaken binnengerijfd. Enkele liberale zwaargewichten die hun stempel drukken op Economische Zaken op Belgisch niveau zijn Paul Hymans (1917-1918), Albert Devèze (1946), Henri Liebaert (1946-1947), Jean Rey (1954-1958), Jacques Van der Schueren (1958-1961) en Jacques Van Offelen (1966-1968). Een opvallend langdurig mandaat is dit van Sabine Laruelle als federale minister van Middenstand en Landbouw (2003-2014). Van 2007 tot 2008 combineert ze deze portefeuille bovendien met Economische Zaken.

Affiche van de Liberale Partij met de middenstand als centraal thema voor de parlementsverkiezingen van 1 juni 1958.

Stevigere positionering op sociaaleconomisch vlak

Onder het voorzitterschap van Roger Motz, van 1958 tot 1961, kent de Liberale Partij een verschuiving van het levensbeschouwelijke naar het sociaaleconomische. Door de keuze voor levensbeschouwelijke tolerantie wordt deze maatschappelijke breuklijn enigszins ontmijnd en ontstaat er ruimte om zich steviger te positioneren op sociaaleconomisch vlak.

Net zoals tijdens voorgaande doctrinaire congressen, staan ook op het doctrinair congres van 6 tot 8 november 1959 economische en sociale thema’s op de agenda. De vrije economie wordt de ‘vrijwaardster van de politieke vrijheden’ genoemd. De staat moet de vrijemarkteconomie behouden door de vrijheid van arbeid, de syndicale vrijheid, de marktvrijheid, de muntstabiliteit, de economische fiscaliteit en het internationale vrije handelsverkeer te verzekeren. Privé-initiatief en particulier bezit worden nog sterker beklemtoond. De liberalen verzetten zich tegen een planeconomie, collectivisme en economische nationalisatie. Om dat te bereiken, doet de partij ook voorstellen voor de samenwerking tussen werkgevers en werknemers. Zo vindt ze dat de sociale verbindingsinstrumenten, zoals de paritaire comités, de ondernemingsraden, enzovoort, meer representatief moeten zijn.12 In haar beleid kiest de Liberale Partij voor een sociaalliberale koers. Ze wil zo de stem van de arbeiders achter zich krijgen.13

De omstandigheden dwingen de liberalen echter tot pragmatisme. Als gevolg van economische moeilijkheden wordt in 1961 de zogenaamde Eenheidswet voor de economische expansie, de sociale vooruitgang en het financieel herstel gelanceerd door de rooms-blauwe regering. Deze wet draagt een duidelijke liberale stempel: de verhoging van de belastingen gaat gepaard met het stevig verminderen van de overheidsuitgaven. Daar staat tegenover dat er, ondanks de eerdere stellingname op het doctrinair congres, een soort vijfjarenplan om de economie te doen heropleven in de wet wordt opgenomen.14 Commotie over de Eenheidswet doet de regering vallen, maar de principes ervan worden uiteindelijk toch door de daaropvolgende rooms-rode regering uitgevoerd.

Een neoliberale koers met het Manifest van Kortrijk

Wanneer de Liberale Partij in 1972 uiteenvalt in de Vlaamse Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV), de Waalse Parti de la Liberté et du Progrès Wallon (PLPW) en Brusselse liberale partijen, kiezen deze ervoor om hun eigen koers te varen. Met het Manifest van Kortrijk. Handvest van het moderne liberalisme kiest de PVV in 1979 voor een nieuwe koers met een neoliberaal programma. Vooral de jongeren, onder leiding van Guy Verhofstadt, ijveren voor een radicaal liberalisme dat een halt toeroept aan staatsinterventionisme. Zij scharen zich achter een programma waarbij bedrijven minder reglementering kennen en de sociale zekerheid wordt herdacht. De liberalen kennen een ruk naar rechts. Deze koerswijziging is onder meer een reactie op de toenemende overheidsuitgaven en -tekorten in dit decennium.15

Cover van het Burgermanifest van Guy Verhofstadt, 1991.

In de daaropvolgende jaren nemen de rooms-blauwe regeringen maatregelen om het begrotingstekort in te dijken: besparingen en loonmatiging zijn aan de orde van de dag. Er wordt door de PVV verder op dit elan ingezet met de eis om een verplichte rechtspersoonlijkheid voor vakbonden, de afschaffing van de automatische indexering van de lonen en de privatisering van overheidsbedrijven en de sociale zekerheid. In zijn eerste Burgermanifest (1991) zwaait Verhofstadt de lof over de vrije markt van vraag en aanbod als middel tegen armoede en onwetendheid.16

De economische koers van de Vlaamse liberalen krijgt de daaropvolgende decennia wisselende klemtonen. Na de beperkte vooruitgang van Vlaamse Liberalen en Democraten (VLD) bij de verkiezingen van 1995 kiezen de liberalen voor meer gematigde sociaaleconomische voorstellen. Tijdens de paarse regeringen-Verhofstadt I, II en III (1999-2008) wordt dit vertaald in het overheidsbeleid. Na de economische crisis van 2008 wordt opnieuw voor een meer klassieke doctrinaire invulling van sociaaleconomische thema’s gekozen. Begrotingscontrole wordt opnieuw uitermate belangrijk.17 Met het Toekomstcongres in 2013 neemt Open Vld een duurzame groei-economie in een vrije markt als uitgangspunt. Machtsconcentraties en monopolies blijven uit den boze, en ook een iets meer verregaande regulering van de vrije markt is niet langer taboe, al dient dit volgens strikte spelregels te gebeuren.18

Overheidssteun aan noodlijdende bedrijven in Wallonië

In Wallonië beklemtoont de PLPW de Waalse regionale belangen. Zo wenst zij de verouderde Waalse industrie, waaronder de staal- en kolenindustrie, te redden. Net als de Waalse socialisten eist ze hiervoor overheidssteun. In tegenstelling tot de Vlaamse liberalen vragen de Waalse liberalen dus juist om méér overheidsinmenging, niet uit ideologische overwegingen maar uit pragmatisme. In 1979 vervelt de PLPW samen met de Brusselse Franstalige liberalen tot de Parti Réformateur Libéral (PRL) onder voorzitterschap van Jean Gol. Net als voorheen stelt de PRL zich pragmatisch op in het belang van de Waalse economie. De Waalse liberalen blijven voorstander van overheidssteun aan noodlijdende bedrijven. Zonder massale overheidssteun achten ze de economische omschakeling van Wallonië naar een moderne economie immers niet mogelijk.19

De economisch visie van de Mouvement Réformateur (MR), vanaf 2002 de opvolger van de PRL samen met kleinere partijen, sluit nauwer aan bij deze van de Vlaamse liberalen. Zij streven ernaar om zoveel mogelijk jobs te creëren en leggen de focus op besparingen en steun aan kmo’s.20

Besluit

De Belgische liberalen hebben al bij het ontstaan van België bijzondere aandacht voor de economie en het vrije ondernemen. Hoewel de liberalen zich consequent achter het basisprincipe van een vrijemarkteconomie en minimale overheidsinterventie scharen, wordt dit in de praktijk pragmatisch ingevuld. In de negentiende eeuw worden er vooral initiatieven genomen die (groot)industriëlen ten goede komen en regeert op sociaal vlak het laisser faire-idee. Op momenten van crisis, zoals na de twee wereldoorlogen, besluiten de liberalen dat overheidsingrijpen toch noodzakelijk is. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw besteedt de partij meer aandacht aan de middenstand en aan zelfstandigen. Zij komen sindsdien nog meer aan bod in verkiezingscampagnes. Bovendien vertaalt de aandacht van de liberalen voor ondernemers zich in hun steevaste voorkeur voor ministerportefeuilles als middenstand, buitenlandse handel en economische zaken. Wanneer de liberale partij uiteenvalt in onder meer een Vlaamse en Waalse vleugel geven deze nieuwe partijen een andere invulling aan hun visie op de economie. Waar de Vlaamse liberalen een heel beperkte rol voor de staat weggelegd zien, wensen de Waalse liberalen dat die ingrijpt voor de modernisering van de Waalse economie. Recenter lijkt de economische visie van diverse liberale partijen weer meer naar elkaar toe te groeien.

Kim Descheemaeker, Liberas, 2021.

Bronnen, noten en/of referenties

1. Emmanuel Gerard en Frederik Verleden, De ongrijpbare macht. Politieke geschiedenis van België (Leuven: Acco, 2019) 65-66; Juul Hannes, ‘Economisch liberalisme: theorie en praktijk’, in: Het Liberalisme in België. Tweehonderd jaar geschiedenis, eds. Adriaan Verhulst en Hervé Hasquin (Brussel/Gent: Delta/Paul Hymanscentrum/Liberaal Archief, 1989) 163-166; Jimmy Koppen, Dweezil Vandekerckhove en Mathieu Vanhaelewyn, ‘Comment la Belgique est devenue prospère. De liberalen en de economische welvaart van België’, in: Le Parti Libéral en Belgique, 175 ans au service du Progrès, Corentin de Salle e.a. (Brussel: MR en Open Vld, 2021) (onder redactie op moment van raadpleging).

2. Hannes, ‘Economisch liberalisme’, 167-168.

3. Herwig Reynaert, ‘Belgische binnenlandse politiek’ (Cursus opleiding Politieke Wetenschappen, UGent, 2019) 19; Hannes, ‘Economisch liberalisme’, 170.

4. Liberas, Liberale Congressen, Congres 19-20.10.1935, Liberale Dagen van den 19 en 20 Oktober 1935. Ontwerpen van Besluiten uitgewerkt door de Bestendige Commissies van den Landsraad der Liberale Partij, 12-13; Hannes, ‘Economisch liberalisme’, 171-172.

5. Gerard en Verleden, De ongrijpbare macht, 296-297; Hannes, ‘Economisch liberalisme’, 173.

6. Liberas, Liberale Congressen, Congres 24-25.11.1945, ‘Programma van de Partij. Middenstand rede uitgesproken door den H. Ch. Janssens’, in: Ambtelijke mededeelingen van de Liberale Partij, nr. 7 (1945), 141 en Nationaal Congres van 24 en 25 November 1945. Bestendige Commissie voor den Middenstand, 4-5.

7. Robert Demoulin, ‘De liberale stroming tijdens het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) en de Omwenteling van 1830’, in: Het Liberalisme in België. Tweehonderd jaar geschiedenis, eds. Adriaan Verhulst en Hervé Hasquin  (Brussel/Gent: Delta/Paul Hymanscentrum/Liberaal Archief, 1989) 31.

8. Alexander De Croo, ‘Wij, politieke ondernemers’, in: De Morgen, 26 november 2009, geraadpleegd 21.4.2021.

9. Liberas, Liberale Congressen, Congres 28-29.4.1951, Liberale Partij, Doctrinaal Congres van 28 en 29 april 1951, 17-19, 23-24.

10.  Liberas, Liberale Congressen, Congres 28-29.4.1951, Liberale Partij, Doctrinaal Congres van 28 en 29 april 1951, 17.

11. Liberas, Liberale Congressen, Congres 27-28.10.1956, Jacques Van Offelen, Waarom wij liberaal zijn. Toespraak, resolutie en verslag over de economische vraagstukken op het Liberaal Congres van 27 en 28 october 1956 (Brussel: Liberale Partij, 1957) en ontwerp van verslag.

12. Liberas, Liberale Congressen, Congres 6-8.11.1959, ‘Het doctrinaal congres van de Liberale Partij’, in: Liberaal Leven, nr. 6 (november 1959) 17-18.

13. Nicolas Bouteca en Carl Devos, ‘Een breuklijn op de terugweg? Sociaaleconomische kwesties in de partijprogramma’s van liberalen en socialisten tussen 1961 en 2010’, in: Journal of Belgian History, 44, nr. 1 (2014): 133-135.

14. Kristof Smeyers en Erik Buyst, Het gestolde land. Een economische geschiedenis van België (Kalmthout: Polis, 2016) 184-185.

15. Bouteca en Devos, ‘Een breuklijn op de terugweg?’, 136, 138.

16. Bouteca en Devos, ‘Een breuklijn op de terugweg?’, 138, 141.

17. Bouteca en Devos, ‘Een breuklijn op de terugweg?’, 142, 145.

18. ‘Toekomstverklaring zoals goedgekeurd door het Toekomstcongres, 22-24 november 2013’, geraadpleegd op 5.5.2021.

19. Reynaert, ‘Belgische binnenlandse politiek’, 39-41.

20. Koppen, e.a., ‘Comment la Belgique est devenue prospère’.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Hoe verwijs je naar dit artikel?

Kim Descheemaeker, "De liberale partij en het vrije ondernemen", Liberas Stories, laatst gewijzigd 29/11/2023.
copy url

Colofon

Liberas Stories is een realisatie van cultuurarchief Liberas. Het werd ontwikkeld door Josworld en Webdoos naar een concept van Ruben Mantels. Aan de hand van een ‘Atlas’ en een ‘Magazine’ vertelt Liberas Stories de geschiedenis van het liberalisme en worden de collecties van Liberas gepresenteerd. Deze website werd gelanceerd in juni 2021 en is sindsdien verder uitgebouwd.

De inhoud van dit portaal is bestemd voor Liberas’ erfgoedgemeenschap, maar ook voor studenten, onderzoekers en journalisten en voor iedereen die ons erfgoed wil ontdekken. Het is geen catalogus van onze collectie: die vind je op liberas.eu.

Liberas heeft geprobeerd alle rechthebbenden op beeldmateriaal te contacteren. Personen of organisaties die zich alsnog in hun rechten voelen geschaad nemen contact op met Liberas vzw, Kramersplein 23, 9000 Gent.

Alle teksten op deze website mogen hergebruikt worden mits het overnemen van de auteurs- en bronvermelding. Alle opmerkingen met betrekking tot Liberas Stories - vragen, aanvullingen, correcties, suggesties voor nieuwe bijdragen - zijn welkom op info@liberas.eu. 

Volg ons op