Lumumba begint zijn toespraak met de betekenis van 30 juni 1960 te onderstrepen, ook voor de toekomstige generaties. Hij benadrukt dat de afkondiging van de onafhankelijkheid gebeurt tussen bevriende en gelijkwaardige staten, maar schakelt snel over naar de strijd die eraan voorafging:
‘een onvermijdelijke strijd om de vernederende slavernij te beëindigen die ons met dwang was opgelegd’6. Hij vervolgt met een ellenlange opsomming van mistoestanden uit de koloniale periode waaraan zijn regering een einde gaat maken: geweld, opsluiting, armoede, misprijzen, landroof, rassenongelijkheid en -segregatie enzovoort, om uiteindelijk de bevolking op te roepen een nieuwe strijd te starten voor vrede en welvaart. Hij aanvaardt de hulp en vriendschap van België, naast die van andere landen, om dit mee mogelijk te maken. Hij vraagt ook de bevolking met respect om te gaan met de aanwezige buitenlanders, die meewerken aan de welvaart van Congo.
Tijdens de rede van Lumumba ziet Vanaudenhove Boudewijn ‘krijtwit’ worden en ‘het onmogelijke [doen] om zich te bedwingen’.7 Boudewijn fluistert in het oor van Kasavubu om te vragen of hij de toespraak vooraf gezien heeft: Kasavubu zegt van niet. Ook de andere aanwezigen staan versteld van wat er gebeurt. De Belgische ministers ‘[kijken] elkaar verbijsterd aan’8.