Deze hulde is de definitieve zwanenzang. Het laatste kwart van de negentiende eeuw proberen opeenvolgende generaties Vlaamsgezinde liberalen de eerbiedwaardige maatschappij herhaaldelijk nieuw leven in te blazen. Na het overlijden van Frans Rens in 1874 komt de voorzittersstoel toe aan Jacob Heremans (die Rens ook is opgevolgd als voorzitter van het Willemsfonds). De hoogleraar treedt ook op als spreker voor de maatschappij net zoals Pieter Geiregat, Gilles Minnaert of Paul Fredericq dat doen. Er zijn op dat ogenblik een dertigtal leden maar andermaal mag de vraag worden gesteld in welke mate er betrokkenheid is. In 1881 overlijdt Edward Degerickx, de laatste der grote mannen uit de beginperiode. Wanneer ook Heremans in 1884 overlijdt, komt er nog maar eens een nieuwe start.
Met August de Maere komt er nu een totaal andere figuur aan het hoofd te staan. De nieuwe voorzitter is wel cultuurminnaar maar heeft als voormalig volksvertegenwoordiger voor de liberale partij ook een uitgesproken politiek profiel. In die jaren belandt de bibliotheek van het genootschap in de universiteitsbibliotheek. De collectie bevat volgens informatie hieromtrent vrij volledige verzamelingen van tijdschriften uit Noord en Zuid (zoals De Gids, De Tijdspiegel, De Nederlandsche Spectator, Rond den Heerd), en ongeveer drieduizend werken van Nederlandstalige dichters en prozaschrijvers. Begin 1887 wordt nog met de nodige luister de vijftigste verjaardag van de vereniging gevierd op het kasteel van voorzitter de Maere in Aartrijke. De Tael telt nog altijd ongeveer dertig leden en enkele tientallen corresponderende leden. Naar de inzet en de betrokkenheid van deze groep valt te gissen, maar die is wellicht heel beperkt.
Merkwaardig is in dat verband een bericht in het liberale blad Het Volksbelang, dat stelt: “Sedert lange jaren heeft deze maatschappij van zich niets meer laten hooren. Eens het brandpunt der wetenschappelijke Vlaamsche Beweging - een schrijver achtte het eene eer op den titel van zijn boek te kunnen melden dat hij er lid van was - was De Taal is gansch het Volk sedert meer dan 20 jaren nagenoeg dood.”9 Ondanks de schijn die er is van een onafgebroken werking in de periode 1870-1890 is de opgebouwde faam groter dan de gerealiseerde werking en teert de vereniging op het succes van de beginperiode.
Bij het begin van de jaren 1890 blaast een volgende generatie liberale Vlaamsgezinden De Tael nog eens nieuw leven in. Julius Mac Leod, Jozef Vercoullie, G. Staes, Julius Pée, Maurits Sabbe en Pieter Tack melden zich als sprekers aan. De maatschappij laat weten dat zij met een adviesfunctie de kennis en de verspreiding van de Nederlandse literatuur wil ondersteunen. Het oogmerk is niet enkel meer de promotie van Nederlandstalige bellettrie maar vooral ook de kennis van Nederlandstalige wetenschappelijke literatuur verder uit te breiden.10 In de realiteit staat De Tael nu meteen veel dichter bij de strijd voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs die de daaropvolgende decennia losbarst. De Tael is Gansch het Volk is ver afgedreven van de idealen van de eerste taalminnaars en als vereniging niet langer van betekenis. De rol van het genootschap is op de drempel van de twintigste eeuw volledig uitgespeeld.