Onze website gebruikt cookies om je surfervaring te verbeteren. Om deze website optimaal te gebruiken vragen we je om akkoord te gaan met ons gebruik van cookies.

Ik ga akkoord liever niet.

Deprecated: Function strftime() is deprecated in /data/sites/web/webdoosio/subsites/klanten.webdoos.io/liberas/views/magazineartikel.php on line 13
Uitgelicht

Le radeau libéral

Onder de titel ‘Le radeau libéral’ publiceert de katholieke krant La Libre Belgique een week voor de verkiezingen van 4 juni 1950 een tekening van de Liberale Partij als een vlot op drift. Cartoonist Caranvache schiet met zijn parodie op Le radeau de la Méduse (Théodore Géricault) zowel grafisch als inhoudelijk meteen raak.

Sébastien Baudart
11 December 2023

Le radeau libéral op de tweede pagina van La Libre Belgique van 27 mei 1950. Liberas, Archief Hilaire Lahaye.

Het liberale vlot

Het is een vast ochtendritueel van de liberale vicepremier Albert Devèze, een gewoonte die bepalend is voor zijn humeur. Hoewel hij een van de favoriete schietschijven van de krant is, leest hij op pagina twee van La Libre Belgique, in de rubriek ‘La journée’, de met vitriool doorspekte politieke berichtjes1 en commentaren van Robert Moulinasse, de uitstekend geïnformeerde maar ook arrogante en agressieve wetstraatjournalist van deze conservatief-katholieke krant. Maar in de editie van 27 mei 1950 trekt op diezelfde tweede pagina - onder het campagnenieuws en naast een artikel waarin Paul van Zeeland (CVP/PSC) de liberale verantwoordelijkheid in de politieke crisis aankaart - een beeld alle aandacht naar zich toe.

‘Le radeau libéral’ staat er boven de cartoon, die op een veelzeggende manier de niet zo rooskleurige situatie binnen de Liberale Partij op een creatieve en humoristische manier uitbuit. Een centraal afgebeelde Devèze is samenzweerderig met éminence grise Max-Léo Gérard in het bijzijn van journalist-vol-met-decoraties Raoul Tack, terwijl op de voorgrond de verslagen Vlaams-leopoldistische flank van de liberalen opvalt, vertegenwoordigd door journalist/senator Julius Hoste en volksvertegenwoordigers Victor Sabbe en Hilaire Lahaye. Ondertussen hopen ministers Jean Rey, Léo Mundeleer en Henri Liebaert dat de verkiezingen redding brengen, heeft een kinderlijke minister Auguste Buisseret wat last van een oude censuurkwestie en kijkt de ijdele minister/luis in de pels Adolphe Van Glabbeke zelfverzekerd voor zich uit. Ook volksvertegenwoordiger Ernest Demuyter (met zijn ballon) en Senaatsfractieleider Emile Coulonvaux kunnen een snelle redding wel gebruiken. En terwijl voorzitter Roger Motz het niet meer ziet zitten en minister Octave Dierckx verveeld met een vliegtuigje speelt, leest minister Albert Lilar op zijn gemak het literaire werk van zijn echtgenote Suzanne.2

Nationale liberale affiche, met volledige focus op de 25 % belastingverlaging van minister van Financiën Henri Liebaert.

De moeilijke weg naar nieuwe verkiezingen

De parlementsverkiezingen van 4 juni 1950 draaien bijna volledig rond de Koningskwestie, een moeilijk thema voor de liberalen. Twijfel en verdeeldheid overheersen als gevolg van tegengestelde verwachtingen van de liberale kiezers, daarop inspelende electorale beloftes, uiteenlopende meningen, verschillende visies en strategieën, botsende karakters en onderling wantrouwen. Daarnaast is er het besef dat ze als kleinere partij de balans kunnen laten overhellen tussen het leopoldistische CVP/PSC-blok en het antileopoldistische BSP/PSB-blok. Het maakt de weg naar de verkiezingen redelijk hobbelig. Ter compensatie presenteren de liberalen zich tijdens de campagne als het gematigde midden dat in de Koningskwestie pleit voor een breed gedragen compromis en een nationale verzoening. Daarnaast benadrukken ze de realisaties van de liberale ministers, proberen ze met wisselend succes andere (financiële, economische, sociale) thema’s in de markt te zetten, zoals het voortzetten van de door hen aangevatte belastingverlaging van 25 %, en presenteren ze de kiezers het schrikbeeld van een absolute katholieke meerderheid.

‘Le parti libéral a chargé MM. Destenay, Sabbe, Koninckx, Drèze, Coulonvaux, Rey, Van Glabbeke et Julius Hoste d’organiser la propagande et de rédiger la plate-forme électorale du parti. L’œuvre de ce Comité panaché sera amusante à lire: elle sera un “half en half” d’affirmations destinées à contenter tout le monde. […]’

(Ironische voorspelling van La Libre Belgique over het liberale verkiezingsprogramma)3

Fragment uit de voorpagina van La Libre Belgique van 27 mei 1950. De krant verdedigt er onder andere het streven van de CVP/PSC naar een absolute meerderheid. (Liberas, Archief Hilaire Lahaye)

De stembusgang van 4 juni komt er nog geen jaar na de vorige verkiezingen van 26 juni 1949, maar is onvermijdelijk door het onvermogen van de rooms-blauwe regering-Eyskens om tot een akkoord te komen.

De liberalen en christendemocraten raken het niet eens over wat moet gebeuren na afloop van de volksraadpleging van 12 maart 1950, die 58 % ja-stemmers voor de terugkeer van Leopold III opleverde, maar ook heel wat regionale verschillen.4 Een gewone terugkeer, een definitieve troonsafstand, een tijdelijke terugtrekking en dus tijdelijke machtsoverdracht aan prins Boudewijn, een delegatie van bepaalde bevoegdheden aan Boudewijn? Op 18 maart biedt premier Eyskens het ontslag van zijn regering aan. Ook over de vorming van een nieuwe (doorstart)regering vinden beide partijen elkaar evenwel niet, en gesprekken met de socialistische oppositie draaien op niets uit.

De hevige reputatie van La Libre is ook een bron van humor aan liberale kant. ‘Wie heeft jou geleerd om op die manier laster te verkondigen?’ – ‘Dat is papa … hij is redacteur bij La Libre Belgique’. Cartoon van Marcel Antoine in L’Action Libérale, 4, nr. 9 (mei 1950): 4 (Liberas).

Strategie en propaganda

Bij de CVP/PSC hopen ze nu via een leopoldistische campagne de absolute meerderheid die ze al in de Senaat hebben, ook in de Kamer te vestigen om zo de koning te laten terugkeren, al is achter de schermen niet iedereen binnen de partij het daarmee eens. Voor deze strategie krijgt de partijtop wel de steun van de katholieke pers, waaronder La Libre Belgique. Onder aanvoering van directeur Paul Jourdain rijdt deze royalistische en unitaristische strijdkrant volledig (en uit eigen overtuiging, La Libre doet niet aan partijrichtlijnen) voor de harde CVP/PSC-lijn en de onvoorwaardelijke terugkeer van Leopold III. Daarnaast verzet de krant zich met klem tegen elke regionale (want separatistische) interpretatie van de uitslag van de volksraadpleging.

Een samenvatting van hoe La Libre de laatste maanden naar de acties van de liberalen keek: oproep om voor de PSC te stemmen op de voorpagina van La Libre Belgique, 31 mei 1950. (Universiteitsbibliotheek Gent, BIB.J.000739)

Met een trouw lezerspubliek (ook in Vlaanderen, en ook in liberale middens) en haar oplage van een kleine tweehonderdduizend exemplaren, goed voor driehonderdduizend lezers, heeft La Libre heel wat impact op de publieke opinie en op de politieke klasse. Via de juiste contacten in politieke kringen (lekken zijn schering en inslag) is de krant zeer goed geïnformeerd over wat zich in de politieke achterkamers afspeelt. Voor de publicatie van een politiek voorstel, met als doel het te kelderen nog voor het goed en wel besproken is, draaien ze bij La Libre hun hand niet om. Net als voor het onderuithalen van de socialisten en de liberalen en het publiceren van grove simplificaties5, vooral dan in verkiezingstijden. Trouwe lezers van de krant ‘weten’ dan ook uit de analyses en commentaren van de laatste maanden dat de opvarenden van het liberale vlot geen ruggengraat6 hebben en het regeringsschip zelf tot zinken hebben gebracht met hun openlijke onenigheden en bochtenwerk, hun onverantwoordelijk gedrag, het onnodig rekken van onderhandelingen, het stellen van steeds andere eisen, het tegelijk warm en koud blazen, de toenadering tot de socialisten (de ‘collectivisten’, de ‘revolutionairen’7) met wie ze in de loges geheime allianties smeden en in Limburg en Luxemburg in kartel opkomen, het meeheulen met de communisten, of nog het niet willen respecteren van de volkswil.

‘Les polémiques de “La Libre Belgique” offrent deux aspects très différents: promptes mais légères piqûres servant d’avertissement aux amis commettant une erreur passagère, ou raids systématiques de bombardiers, destinés à liquider intégralement les adversaires dangereux.’8

(Jo Gérard, in 1950 journalist bij onder andere La Libre Belgique)

‘Le radeau van la Méduse’ van J. Blass, cartoon over het Franse radicalisme en opportunisme aan de hand van een parodie op het schilderij van Géricault, gepubliceerd in Le Pilori van 17 juni 1888. Paris Musées / Musée Carnavalet - Histoire de Paris.

Van de Méduse naar de liberalen

Met andere woorden: de liberalen hebben hun situatie zelf gezocht. De partij is een zinkend schip, valt weleens te horen, een schip dat afstevent op een immense verkiezingsnederlaag. Caranvache gaat in zijn eerste cartoon voor La Libre Belgique meteen naar de volgende stap: een vlot op drift, gemodelleerd naar het in ruime kringen bekende, in de populaire cultuur opgenomen en dus zeer herkenbare Le radeau de la Méduse van de Franse schilder Théodore Géricault (1791-1824), een werk dat door eerdere cartoonisten al veelvuldig geparodieerd9 is. Géricault liet zich inspireren door de echte schipbreuk van de Méduse, een Frans fregat met een vierhonderdtal opvarenden dat in juli 1816 op een zestigtal kilometer voor de West-Afrikaanse kust op een zandbank vastliep, waarna - wegens te weinig plaats aan boord van de beschikbare sloepen - een honderdveertigtal opvarenden op een inderhaast gebouwd en veel te zwaar geladen vlot belandden en aan hun lot werden overgelaten. Slechts vijftien ervan werden na dertien vreselijke dagen levend, maar in lamentabele toestand, door een schip opgepikt na een lange en ontmenselijkende overlevingsstrijd vol honger, muiterij, ongevallen, lichamelijke aftakeling, zinsverbijstering, afrekeningen, eliminatie van de zwaksten en kannibalisme. Op zijn schilderij legde Géricault het teleurstellende en pijnlijke moment vast waarop de wanhopige schipbreukelingen op hun ondertussen zwaar gehavende vlot, en twee uur voor hun eigenlijke redding, tevergeefs de aandacht van het reddende schip probeerden te trekken. Voor het publiek dat het werk in 1819 ontdekte, was meteen ook de (in de context van 1950 wat paradoxale) liberale politieke boodschap van de schilder duidelijk: een aanklacht tegen de incompetente royalistische scheepscommandant die de ramp veroorzaakte en bij uitbreiding tegen het in 1814-1815 herstelde Franse royalistische regime. Met Le radeau de la Méduse schilderde Géricault eigenlijk de schipbreuk van de Franse maatschappij.

Hilaire Lahaye ligt, verdronken, half uit het vlot. Detail uit ‘Le radeau libéral’, Caranvache, La Libre Belgique, 27 mei 1950, p. 2. (Liberas, Archief Hilaire Lahaye)

Voor zijn liberale schipbreuk neemt Caranvache niet enkel de algemene compositie en het vlot van Géricault over, de liberalen krijgen ook de plaats en de houding van de schipbreukelingen10 op het schilderij: enkele doorzetters blijven hopen op redding, voorzitter Motz kijkt peinzend en moedeloos voor zich uit, enkele topstukken worstelen met hun mentale toestand, anderen liggen uitgeteld op het vlot en voor de verdronken Hilaire Lahaye - uitgeschakeld door zijn collega’s? - kan geen hulp meer baten. Diezelfde Lahaye bewaart11 de cartoon zorgvuldig tussen zijn dossiers over de verkiezingen van 1950. Het is dan ook geen kleine eer om als 37-jarige volksvertegenwoordiger afgebeeld te worden in het gezelschap van de ministers en éminences grises van de partij, en een duidelijk signaal van zijn impact op het politieke toneel.

Partijvoorzitter Roger Motz, de 25 % en de ‘concorde nationale’. Detail uit ‘Le radeau libéral’, Caranvache, La Libre Belgique, 27 mei 1950, p. 2. (Liberas, Archief Hilaire Lahaye)

Het propagandavlot van Caranvache

‘Le radeau libéral’ is een mooi voorbeeld van hoe men iets abstracts als een partijtop op een heel tastbare manier concreet en zichtbaar kan maken, en tegelijkertijd onderuithalen. De tekening is een simplistische, veralgemenende en uitvergrote, maar ook heel concrete samenvatting in één beeld van hoe de liberalen door La Libre en bij uitbreiding de katholieke zuil worden geframed als een inspiratieloze one-issuepartij met hun 25 % belastingverlaging, die ze ook al beloofden bij de vorige verkiezingen van juni 1949. Het is ook een reeks karikaturale portretten van partijtoppers, al zit het karikaturale en groteske aspect vooral in hun hachelijke situatie én in hun houdingen, posities en mimiek. De personages zijn immers in een vrij realistische klare lijn geportretteerd.

De liberale kopstukken, die naar buiten toe prediken over ‘concorde nationale’/‘nationale eendracht’ over de partijen heen, maar binnen hun eigen partij vooral veel ruzie blijken te maken, worden hier zowel individueel als collectief geridiculiseerd. De opvarenden hopen net als de schipbreukelingen van Géricault op redding door het schip aan de horizon / de verkiezingen van 4 juni, maar op korte termijn wacht hen vooral teleurstelling: het 25 %-zeil blaast het vlot namelijk de verkeerde kant op. En dat terwijl ze zich, net als hun historische voorgangers, op een vlot (symbool voor de partij) bevinden dat de volledige desintegratie nabij is.

Liberale ‘concorde nationale’- affiche voor de verkiezingen van 4 juni 1950.

Uiteraard is ‘La radeau libéral’ lachen met de liberalen, maar een week voor de verkiezingen is de cartoon ook een niet te onderschatten propagandawapen dat de geloofwaardigheid van de Liberale Partij en de betrouwbaarheid van haar kopstukken moet onderuithalen. En misschien nog belangrijker: de cartoon maakt duidelijk dat voorzitter Motz de greep op de situatie verloren is en dat de echte leiding van de partij bij de radicale clan van Devèze ligt. De gematigde en koningsgezinde liberalen worden in de tekening volledig gediscrediteerd, en met reden: Lahaye bijvoorbeeld kan door zijn koningsgezinde standpunten royalistische kiezers afsnoepen van de CVP/PSC. Het is dus belangrijk om deze kiezers het signaal te geven dat hij door zijn partij geneutraliseerd is en dat stemmen voor deze West-Vlaamse ultraleopoldist de terugkeer van Leopold geen stap dichterbij zal brengen.

Cover van Europe Amérique van 18 mei 1950 over ‘het einde van de Liberale Partij’ (Liberas).

Inspiratie

Waarom trouwens de keuze voor deze zestien liberalen? De ministers (Devèze, Rey, Lilar, Dierckx, Buisseret, Mundeleer, Van Glabbeke en Liebaert) zijn evidenties, net als partijvoorzitter Motz. De selectie van de andere figuren lijkt vooral te berusten op hun kleurrijke karakter, hun geschiktheid als cartoonpersonage en/of hun rol achter de schermen van de macht. De keuze van Caranvache vertoont opvallend veel gelijkenissen met de selectie liberalen die aan bod komt in twee artikels12 van het rechts-conservatieve tijdschrift Europe Amérique waarin op 11 en 18 mei de aankomende verkiezingen en de situatie bij de liberalen op licht sarcastische wijze gefileerd worden. Deze artikels vormden waarschijnlijk een inspiratiebron (inhoudelijk en grafisch)13, naast de berichtgeving van La Libre Belgique. En naast het gedrag van de liberalen zelf uiteraard, want - geen rook zonder vuur - zij bieden uiteindelijk de grondstof waarmee commentatoren en cartoonisten aan de slag gaan. Het resultaat wordt dan zoiets als ‘geïnspireerd op reële feiten’ (of geruchten), maar dan opgeblazen, eenzijdig geïnterpreerd, in een andere context geplaatst enzovoort. Ten slotte speelt ook de beeldvormingstraditie van de Liberale Partij en haar kopstukken door de Belgische cartoonisten een rol. Zo is de 25 % een klassieker die nog meegaat van de vorige verkiezingen. En Caranvache is niet de eerste noch de laatste, die ballonvaarder Ernest Demuyter opvoert met een kleine speelgoedballon, Waals boegbeeld Jean Rey met een haan afbeeldt of Raoul Tack vol decoraties hangt. Ook de schaar van Auguste Buisseret, verwijzend naar de schorsing van de krant Le Quotidien in 1945, en het alluderen op de vliegavonturen van amateurpiloot Octave Diercxk zijn niet nieuw. Andere stereotiepe voorstellingen gebruikt de cartoonist dan weer niet, zoals de typische afbeeldingen van Albert Devèze als vrijmetselaar, seniele grijsaard of Napoleon.14

Een week eerder, een week later: twee alternatieve liberale familieportretten uit de katholieke pers

Een week voor Caranvache, op 20 mei, presenteert cartoonist Eugeen Winters in de katholieke Gazet van Antwerpen zijn versie van de liberale partijtop in zijn wekelijkse rubriek ‘De Week in Karikatuur’, waarmee hij in het begin van de jaren 1930 startte. Voor zijn visuele weergave van ‘het liberale kiesplatform’ (het verkiezingsprogramma), beperkt Winters zich tot de liberale ministers van de regering-Eyskens, met aan de uiteinden de tandem Albert Lilar en Adolphe Van Glabbeke, die onder andere onder invloed van hun kiezers voorstander van de terugkeer van de koning zijn. Winters maakt van het duo Leopoldistische atleten die proberen een balk (of een platform?) hoog te houden. Ze kunnen echter niet op tegen hun collega’s, die hen duidelijk tegenwerken: een vooroverleunende Jean Rey met haan, een zich vastklampende Auguste Buisseret, een onbesliste Octave Dierckx die goochelt met ‘ja’- en ‘neen’-ballen, Léo Mundeleer die niet veel bakt van zijn hervorming van het technisch onderwijs (er hangt een spinnenweb aan zijn hervormingsboek), een falende, maar toch glimlachende Henri Liebaert die zijn bordje over de belastingvermindering aangepast heeft van 25 %, over 16 %, naar ‘weer niks’ en centraal, als een soort van oppersaboteur, een norse Albert Devèze in de gedaante van Napoleon.

Op verkiezingsdag 4 juni, een week na Caranvache, geeft ook Marc Sleen in de eveneens katholieke kranten De Nieuwe Gids en Het Volk zijn eigen kijk op de top van de Liberale Partij. Sleen, die in deze kranten elke dag twee stroken van zijn Nero-strip publiceert, levert tijdens de twee weken voor de verkiezingen een tiental cartoons die de superioriteit van de CVP/PSC benadrukken en/of de liberale, socialistische en communistische tegenstanders aanvallen. In onderstaand beeld, dat net als de meeste andere Sleencartoons op de voorpagina van de kranten verschijnt, duidt de tekenaar duidelijk één schuldige aan voor de situatie bij de liberalen: keizer ‘Nero Devèze’, voor/door wie de liberalen ‘vandaag’ (verkiezingsdag 4 juni) gaan ‘sterven’, lees: een grote verkiezingsnederlaag gaan lijden. Al zijn ze in hun naïeve en onderdanige volgzaamheid zelf ook niet zonder schuld. Sleens selectie voor zijn liberaal familieportret is ruimer dan die van Winters, maar beperkter dan bij Caranvache: zes van de acht ministers (onder wie Dierckx met een -25%-schild en Rey met een haan op zijn rug), aangevuld met voorzitter Motz, Vlaamse boegbeelden Hoste en Sabbe, Demuyter met zijn ballon en een overdadig gedecoreerde Tack.

Om uit de chaos te geraken moeten de overbodige/nutteloze voorwerpen overboord. Cartoon van Gévé in La Libre Belgique van 1 juni 1950, p. 5. (Universiteitsbibliotheek Gent, BIB.J.000739)

Getekend offensief

De publicatie van ‘Le radeau libéral’ op zaterdag 27 mei is het startschot van een heus cartoonoffensief dat La Libre Belgique aanhoudt tot zaterdag 3 juni, de dag voor de verkiezingen. Vijftien andere exemplaren volgen, waarvan zes in de editie van 3 juni. La Libre-huiscartoonist Gévé, die al sinds het interbellum wekelijks een strook vol cartoons in de krant publiceert, levert de meeste tekeningen. Naast Caranvache mogen ook nieuwkomers Zut en Bun een bijdrage leveren. Bij de verkiezingen van 1949 deed de krant het nog zonder extra cartoons, maar voor deze historische stembusslag volgt La Libre de strategie die aan katholieke kant onder andere Het Volk/De Nieuwe Gids (Marc Sleen), De Standaard/Het Nieuwsblad (Pil), Gazet van Antwerpen (Ray Goossens, Eugeen Winters) en Vers l’Avenir (anoniem) toepassen, aan socialistische kant Volksgazet (anoniem) en Le Peuple (‘S’), en aan liberale kant La Nouvelle Gazette (anoniem): de lezers niet enkel via geschreven artikels en slogans bewerken, maar ook met bijtende beeldende humor de tegenstanders neerhalen. Want, kan het grote publiek de detaildiscussies waarin de partijen verstrikt geraakt zijn, eigenlijk nog volgen, zoals het weekblad Pourquoi Pas? eind april opmerkt? Gaan propagandagerichte artikels die op de fouten van de tegenstanders wijzen dan nog veel uithalen? In zo’n context is het publiceren van karikaturen van de tegenstanders misschien wel effectiever. Ook in de tien dagen voor de volksraadpleging van 12 maart 1950 publiceerde La Libre al extra cartoons, zij het in mindere mate. En terwijl alle cartoons toen gericht waren tegen de socialisten (vooral Paul-Henri Spaak, maar ook Achille Van Acker en Max Buset) of het neen-kamp in het algemeen, brengen de cartoonisten van de krant nu ook de liberalen15 volop mee in beeld. Op de weg naar de absolute CVP/PSC-meerderheid zijn zij, in de visvijver van de vlottende kiezers, de te kloppen tegenstanders.

Cartoon van Gévé (fragment) in La Libre Belgique van 1 juni 1950, p. 2. Met de begeleidende tekst ‘Le grand départ – Il nous faut un équipage vraiment national’ duwt de kapitein van de ‘Governor PSC’ de liberalen, socialisten en communisten terug aan land alvorens hij vertrekt. (Liberas, Archief Jacques Van Offelen)

Beeld van de tegenstanders

Spaak als would-be president van België-Spaakistan, de Liberale Partij - voorgesteld als een niet verder geïdentificeerd klein mannetje - in de buidel van de reusachtige kangoeroe Spaak, een PSC-ballonvaarder die de liberalen, socialisten en communisten overboord gooit als ‘overbodige/nutteloze voorwerpen’, Spaak die in het gezelschap van het liberale mannetje stemmen zoekt in de vuilnisbak van de communisten, een verslagen Devèze die als Napoleon in Waterloo het slagveld verlaat … Het is slechts een greep uit de voorstellingen die de lezer van La Libre tijdens dit getekend offensief te zien krijgt. Van Caranvache verschijnen nog drie andere cartoons, met op een Spaak-cartoon16 na, zeer veel aandacht voor de liberalen. ‘Le bowling électoral’ (31 mei) is een klassieke voorstelling waarbij een Belgische leeuw de tegenstanders van de CVP/PSC (vertegenwoordigd door een communist, twee socialisten en zes liberalen) omver bowlt. ‘Vers les grandes vacances’ (2 juni) toont dan weer een beeld dat dodelijk is voor het imago van de Liberale Partij als zelfstandige politieke actor: jeugdige versies van de liberale ministers laten letterlijk hun portefeuilles/boekentassen in de steek om op vakantie te gaan, lopend aan de hand van de socialistische leiders Buset en Spaak.

Cartoon van Gévé in La Libre Belgique van 3 juni 1950, p. 5. Bij de vertoning van 4 juni rekent de Belgische Leeuw af met de praatjesmakers/leugenaars. Universiteitsbibliotheek Gent, BIB.J.000739.

Gezien de ingezette middelen lijkt het geloof van de krant op het effect hiervan groot. De impact van dergelijke cartoons op de perceptie van de afgebeelde politici door het grote publiek is niet te onderschatten in dit pre-televisietijdperk waarin ook de kranten niet zoveel foto’s van politici publiceren. Het feit dat het publiek weinig vertrouwd is met het uiterlijk van de meesten (met uitzondering van echte kopstukken zoals Devèze, Paul-Henri Spaak en Camille Huysmans) verklaart ook de integratie van hun namen in ‘Le radeau libéral’ en andere perscartoons.

Caranvache, het gemene potlood

Met slechts vier gepubliceerde17 cartoons is de carrière van Caranvache in La Libre Belgique kort maar krachtig: zowel grafisch als inhoudelijk blijkt een duidelijke vakbeheersing. Toch schuilt achter de handtekening geen ervaren cartoonist. De tekeningen zijn het werk van de negentienjarige Brusselaar René Follet (1931-2020)18, voor de inhoudelijke uitwerking bijgestaan door Octave Joly19, een veertigjarige ex-journalist bij de Brusselse krant L’informateur-midi die anno 1950 vooral actief is als scenarist bij VANDAM-KH, producent van reclamefilms voor de bioscoop. Die beroepsactiviteit leert hem om informatie te condenseren, wat duidelijk van pas komt bij het uitwerken van politieke cartoons. In 1978 terugblikkend, noemt Joly de Caranvache-cartoons ‘féroces’, in deze context nog het best te vertalen als meedogenloos. Dat blijkt ook uit de keuze voor het pseudoniem Caranvache, niet enkel een verwijzing naar Caran d’Ache (1858-1909), de Franse tekenaar die zijn pseudoniem ontleende aan het Russische woord voor potlood, maar ook een allusie op het ‘vache’ (gemeen, krengerig) karakter van hun werk.

De Caranvache-cartoons voor La Libre Belgique passen in het bredere plaatje van de vroege carrière van René Follet, die door zijn sociaal netwerk sterk ingebed is in de katholieke zuil. Follet publiceert sinds zijn veertiende en voelt zich in zijn jonge jaren geïnspireerd door de reeds vermelde Caran d’Ache, maar ook door tekenaars als de Duitser Wilhelm Busch (1832-1908), de Fransman Honoré Daumier (1808-1879), de Belg Joseph Gillain (Jijé, 1914-1980), de Nederlander Hans G. Kresse (1921-1992) en diverse Amerikaanse perstekenaars. Vanaf de dood van zijn vader in 1948 gaat hij voor een professioneel bestaan als tekenaar. Zijn schoolloopbaan op het Etterbeekse collège Saint-Michel, waar hij eveneens in 1948 afstudeert, levert hem nuttige connecties: paters jezuïeten brengen hem in contact met Jean Doisy, spilfiguur bij uitgeverij Dupuis, met Jean-Jacques Schellens, hoofdredacteur bij de Fédération des Scouts Catholiques de Belgique, en met striptekenaar Hergé. Ze openen voor Follet de weg naar katholieke publicaties en uitgeverijen zoals het tijdschrift En Marche van de Christelijke Mutualiteit, uitgeverij Casterman, publicaties van de Witte Paters, diverse scoutstijdschriften en de stripweekbladen Tintin/Kuifje en Spirou/Robbedoes. Net als veel generatiegenoten ontpopt Follet zich op dat moment tot een polyvalente tekenaar die, meestal onder het pseudoniem REF, zowel strips als illustraties kan leveren. Een korte doortocht bij het World’s Press-agentschap breidt zijn netwerk uit met opkomende jonge stripauteurs als Willy Mataite (Will), Jean-Michel Charlier, Victor Hubinon en Albert Weinberg.20 Daarnaast helpt zijn broer hem om reclame- en illustratieopdrachten binnen te halen, die hij uitwerkt met de hulp van Octave Joly.21 Le radeau de la Méduse laat beide heren overigens niet los: op scenario van Joly vertelt Follets eerste strip in Spirou/Robbedoes, gepubliceerd in augustus 1951, het verhaal van de schipbreuk uit 1816 die de inspiratie vormde voor het schilderij.

Leedvermaak in La Libre: de krant biedt na de liberale achteruitgang bij de verkiezingen een andere kijk op 25 % vermindering. Cartoon van Gévé in La Libre Belgique van 6 juni 1950, p. 2. (Liberas, Archief Jacques Van Offelen)

De redding?

De resultaten van de verkiezingen van 4 juni 1950 zijn voor de liberalen slechter dan door sommigen gehoopt, maar beter dan door anderen gevreesd. De CVP/PSC haalt weliswaar een nipte absolute meerderheid22 in Kamer en Senaat, maar de liberale lijsten worden niet weggeveegd en gaan bij deze verkiezingen ‘slechts’ van ruim vijftien procent van de stemmen in 1949 naar ruim elf procent23. In sommige arrondissementen houdt de partij verrassend goed stand, enkele stemmentrekkers slagen er zelfs in hun aantal voorkeurstemmen te verhogen. Liberale kopstukken en editorialisten wijten het stemmenverlies aan het afhaken van een deel van de vlottende kiezers, die de Liberale Partij in 1949 nog een hoge score bezorgden, richting CVP/PSC voor leopoldisten en BSP/PSB voor antileopoldisten: de geloofwaardigheid van de liberalen kreeg namelijk een flinke knauw door het voortijdig afbreken van hun werk in de regering. Daarnaast zaten ze tijdens de campagne gesandwicht tussen twee uitersten, op een thema dat hen niet lag, én waar geen eensgezindheid over was. Toch blijft een stevige basis de partij trouw. Met deze uitslag behouden de liberalen twintig van hun negenentwintig Kamerzetels en twaalf van hun veertien zetels in de Senaat. Van de dertien24 opvarenden van ‘Le radeau libéral’ die deelnamen aan deze verkiezingen, raken er slechts twee niet verkozen: de Dinantse Emile Coulonvaux (die weliswaar provinciaal senator voor Namen blijft) en Bruggeling Victor Sabbe. En ondanks de moeilijkheden en interne meningsverschillen overleeft de eenheid van de Liberale Partij ook de horde van deze verkiezingsslag.

Bronnen, noten en/of referenties

Liberas, Archief Hilaire Lahaye (archief nr. 1104), voorlopig nr. 1496: Persuittreksels uit La Libre Belgique met de cartoons ‘Le radeau libéral’ en ‘Le bowling électoral’ (Caranvache), 27 en 31.5.1950; voorlopig nr. 1489: Dossier ‘Manifesten’, mei-juni 1950.

‘Aux urnes citoyens !’, in: Europe Amérique, 7, nr. 256 (11 mei 1950): 3, 28-31.

De Koerier, Liberaal blad voor Brugge en Provincie, 7, nr. 7 (juli 1950): 1-2.

De Militant, Maandblad der Liberale Federatie en Liberale Jonge Wachters van het arrondissement Ieper, 4, nr. 4 (juni 1950): 1, 3.

De Nieuwe Gazet, juni 1950.

De Nieuwe Gids, juni 1949, 2 maart 1950: 1, 20 mei - 10 juni 1950.

De Standaard, 20 mei - 10 juni 1950.

De Wekker, Weekblad voor de Kantons Veurne-Nieuwpoort-Diksmuide, 18, nr. 23 (9 juni 1950): 1.

Gazet van Antwerpen, 20 mei - 10 juni 1950.

[Jo Gérard], ‘Dans les coulisses de la Presse belge’, in: Europe Amérique, 6, nr. 214 (21 juli 1949): 3, 28-31.

Het Laatste Nieuws, juni 1950.

Het Nieuwsblad, 20 mei - 10 juni 1950.

Het Volk, 20 mei - 10 juni 1950.

Het Volksbelang, 63, nr. 20 (20 mei 1950), nr. 23 (10 juni 1950): 1.

L’Avenir du Luxembourg, 20 mei - 10 juni 1950.

‘L’ultime savonnée … ou la fin du Parti Libéral’, in: Europe Amérique, 7, nr. 257 (18 mei 1950): 1-3, 13, 29-31.

La Dernière Heure, juni 1950.

La Flandre Libérale, juni 1950.

La Libre Belgique, januari - juni 1950.

La Nouvelle Gazette, 20 mei - 10 juni 1950.

Le Drapeau Rouge, 16 december 1950: 2.

Le Peuple, 20 mei - 10 juni 1950.

Pourquoi Pas?, 40, nr. 1634 (24 maart 1950): 763.

Vers l’Avenir, 20 mei - 10 juni 1950.

Volksgazet, 20 mei - 10 juni 1950.

Vooruit, 7 april 1950: 1.

Sébastien Baudart, ‘De andere stem van Vlaanderen’, in: Liberas Stories, geraadpleegd 1.5.2022.

Sébastien Baudart, ‘De liberalen tegen Leopold III’, in: Liberas Stories, geraadpleegd 16.11.2022.

Fernand Baudhuin, Histoire économique de la Belgique 1945-1956 (Bruxelles: Bruylant, 1958) 344.

Frédéric Bosser, ‘René Follet. Libre échange … entretien avec Frank Pé’, in: DBD, nr. 143 (mei-juni 2020): 24-31.

Jacques-Olivier Boudon, Les Naufragés de la Méduse (Paris: Tallandier, 2021).

Stephan Caluwaerts en Michel Jacquemart, A propos de Bob Morane et de Signe de piste (Hélécine: Nautilus Editions, 2001) 45-47.

‘Caran d’Ache’, in: fr.wikipedia.org, geraadpleegd 12.8.2022.

Luc Courtois en Jean Pirotte, eds., Images de la Wallonie dans le dessin de presse (1910-1961) (Louvain-la-Neuve: Fondation Wallonne Pierre-Marie et Jean-François Humblet, 1993).

Karl-Heinz Dammer, ‘Parodien als Stütze des kollektiven Gedächtnisses. Géricaults “Radeau de la Méduse” in der französischen Bildsatire der Nachkriegszeit’, in: Ridiculosa, nr. 3 (december 1996) 27-55.

Hugo De Ridder, Vijftig jaar stemmenmakerij: 17 verkiezingscampagnes (1946-1995) (Gent: Scoop, 1999) 23-28.

Koen Destoop, ‘Politieke cartoons en hun publiek. De cartoonist Marcel Antoine in Le Face à Main en L’Action Libérale’ (Licentiaatsverhandeling, UGent, 2018).

Hélène Duccini, ‘Delporte Christian, Les crayons de la propagande: dessinateurs et dessin politique sous l'Occupation’, in: Vingtième Siècle, revue d'histoire, 41 (1994): 116-117.

Vincent Dujardin, Gaston Eyskens tussen koning en regent. België 1949-1950, een sleuteljaar (Antwerpen: Kritak, 1996).

Gaston Eyskens en Jozef Smits, Gaston Eyskens: de memoires (Tielt: Lannoo, 1993) 251-356.

Patrick Gaumer en Claude Moliterni, Dictionnaire mondial de la Bande Dessinée (s.l.: Larousse-Bordas, 1998) 301, 427.

Jo Gérard, Chronique de la régence 1944-1950 (Bruxelles: Editions J.M. Collet, 1983) 355-362.

Jo Gérard, Jo Gérard raconte ses mémoires (Bruxelles: Editions J.M. Collet, 1995) 54.

Octave Joly, ‘Quand l’oncle Paul raconte sa vie …’, in: Spirou, 41, nr. 2108 (7 september 1978): 20-21, 46-47.

Jessica Kohn, ‘Dessinateurs satiriques ou auteurs de bande dessinée: le non-choix de l’après-guerre’, in: Ridiculosa, nr. 25 (2018): 21-30.

‘L’affaire Dreyfus’, in: Expositions. Les galeries virtuelles de la Bibliothèque Nationale de France, geraadpleegd 28.8.2022.

Jeanine Lambrecht, ‘Karikaturen over de Spaanse burgeroorlog in de Belgische dagbladpers’, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 18, nr. 3-4 (1987): 801-864.

Catherine Lanneau, ‘Gérard, Joseph’, in: Nouvelle Biographie Nationale 14 (Bruxelles: Académie Royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, 2018) 125-128.

‘Le Radeau de La Méduse’, in: fr.wikipedia.org, geraadpleegd 12.8.2022.

[Thierri Martens], ‘Dossier Spirou: Comment réalise-t-on un oncle Paul’, in: Spirou, 33, nr. 1660 (5 februari 1970): I-II.

‘Méduse (navire)’, in: fr.wikipedia.org, geraadpleegd 12.8.2022.

Christian Moncelet, ‘L’Angelus de Millet’, in: Ridiculosa, nr. 3 (december 1996) 13-26.

Dominique Moncond’huy, Petite histoire de la caricature de presse en 40 images (Paris: Gallimard, 2015).

Officieel Jaarboek van de Belgische Pers / Annuaire Officiel de la Presse Belge (Brussel: Algemene Belgische Persbond, 1950), 546-547, 573.

Jozef Peeters, René Follet. Un rêveur sédentaire (Charleroi: L'Âge d'or, 2007).

Paul Piron, De Belgische beeldende kunstenaars van de 19de tot de 21e eeuw (Brussel: Ludion, 2016) 1799.

Cristelle Pissavy-Yvernault en Bertrand Pissavy-Yvernault, ‘Introduction’ en ‘René Follet’, in: Valhardi. L’intégrale 1981-1984 (Marcinelle: Dupuis, 2020) 21-62, 186-187.

‘René, le feu “Follet” de la BD’, in: generationbd.com, 16 december 2013, geraadpleegd 12.8.2022.

Robin Schouten, ‘De lange carrière van René Follet’, in: Stripschrift, nr. 388 (november 2007): 10-18.

Bas Schuddeboom en Kjell Knudde, ‘Octave Joly’, in: Lambiek Comiclopedia, geraadpleegd 12.8.2022.

Bas Schuddeboom, ‘René Follet’, in: Lambiek Comiclopedia, geraadpleegd 12.8.2022.

Pierre Stéphany, La Libre Belgique. Histoire d’un journal libre 1884-1996 (Louvain-la-Neuve: Duculot, 1996) 233-418.

Pierre Stéphany, ‘Moulinasse, Robert’, in: Nouvelle Biographie Nationale 7 (Bruxelles: Académie Royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, 2003) 265-267.

Marcel Stijns, ‘La presse quotidienne d’information en Belgique et ses problèmes actuels’, in: Etudes de presse, III, nr. 2 (15 oktober 1951): 200-218.

Bertrand Tillier, A la charge! La caricature en France de 1789 à 2000 (Paris: Editions de l’Amateur, 2005). 

Bertrand Tillier, La Républicature. La caricature politique en France, 1870-1914 (Paris: CNRS Éditions, 1997).

Koen Van Boxem, ‘De houding van de liberale partij tegenover de koningskwestie’ (Licentiaatsverhandeling RUG, 1986).

Eric Van den Abeele, Les mystères de la Franc-Maçonnerie révélés par la caricature (1850-1942) (Waterloo: Editions Luc Pire, 2017).

Herman Van Goethem, ‘Prins Karel, regent van België: de koningskwestie, de democratie, de geallieerden’, in: De democratie heruitgevonden, eds. Luc Huyse en Kris Hoflack (Leuven: Van Halewyck, 1995) 91-118.

Jacques Van Offelen, La ronde du pouvoir. Mémoires politiques (Brussel: Didier Hatier, 1987) 61-124.

Jacques Van Offelen, Les libéraux contre Léopold III. Les débats secrets des partisans de l'abdication (Bruxelles: Didier Hatier, 1988).

Laurence Van Ypersele, ‘La caricature politique belge dans l’entre-deux-guerres à travers la presse francophone’, in: BTNG-RBHC, XXIII, nr. 3-4 (1992): 415-446.

Jacques Willequet, La Belgique dans la caricature politique 1830-1980 (Bruxelles: CGER, 1980).

Els Witte, ‘Zonder woorden, met woorden. Een inleiding’, in: Paul Van Damme en Stijn Van de Perre, Zonder woorden? Een geschiedenis van België in spotprenten (Kapellen: Pelckmans, 2011): 7-10.

E-mailconversaties met Philippe Mouvet, Jozef Peeters, Bertrand Pissavy-Yvernault (september-oktober 2022) en Philippe Capart (juli 2023).

De in deze tekst opgenomen afbeeldingen zijn gebruikt als citaten. Met uitzondering van de stukken die tot het publiek domein behoren, liggen de auteursrechten bij de respectievelijke auteurs, uitgeverijen en andere rechthebbende derden.

1. Vanaf begin mei 1950 ligt Devèze trouwens op ramkoers met La Libre Belgique, na hun publicatie van een bericht over het feit dat hij op een receptie een klap in zijn gezicht gekregen zou hebben én de publicatie van verklaringen die Devèze tijdens de Duitse bezetting aflegde (La Libre Belgique, 6 mei 1950 en volgende).

2. Voor een uitgebreide voorstelling van de opvarenden, zie: Sébastien Baudart, ‘Zestien liberalen op drift’, in: Liberas Stories.

3. La Libre Belgique, 5 mei 1950: 2.

4. Nationaal stemde 58 % ja. Een regionale telling van de ja-stemmen geeft 72 % in de Vlaamse provincies, 42 % in de Waalse provincies en 50 % in Brabant. Bij een telling op het niveau van de arrondissementen blijkt dat er vooral op de as Doornik-Luik overwegend neen gestemd is, de Waalse arrondissementen in het zuidoosten stemmen net als de Vlaamse arrondissementen overwegend ja. De hoogste ja-scores zijn te vinden in Limburg, de Kempen en West-Vlaanderen. Daarnaast blijken de grote steden, ook in Vlaanderen, negatiever te staan tegenover de koning dan de plattelandsgebieden.

5. Op 2 mei publiceert de krant op de voorpagina onder de titel ‘Interviews libérales’ zelfs fictieve, satirische, interviews met Albert Devèze, Victor Sabbe, Adolphe Van Glabbeke, Julius Hoste en Albert Lilar waarin de liberale boegbeelden hun houding ‘becommentariëren’ (La Libre Belgique, 2 mei 1950: 1).

6. ‘Le libéralisme invertébré. Décomposition des mouvements reptiliens des libéraux depuis la consultation populaire jusqu’à nos jours’ heet het artikel waarin de krant de liberale houding van 12 maart tot eind april overloopt (La Libre Belgique, 28 april 1950: 1-2).

7. La Libre Belgique, 12 mei 1950: 1.

8. Jo Gérard, Chronique de la régence 1944-1950 (Bruxelles: Editions J.M. Collet, 1983) 359.

9. Ook in de toekomst wordt het nog dikwijls geparodieerd. Het deelt deze status met onder andere La Liberté guidant le peuple van Eugène Delacroix uit 1830.

10. Ten opzichte van de compositie van Géricault laat Caranvache wel enkele personages weg.

11. Lahaye bewaarde, verspreid over zijn archief, minstens drie exemplaren van de cartoon.

12. Gezien de stijl en de inhoud, is de kans groot dat deze artikels geschreven zijn door de rechts-katholieke (en rabiaat anticommunistische) journalist Jo Gérard (1919-2006). Deze historicus van opleiding schrijft op dat moment zowel voor Europe Amérique als voor La Libre Belgique.

13. Bovendien staan enkele elementen die in de cartoon aan bod komen (de bontkraag van Van Glabbeke, de affaire rond Le Quotidien van Buisseret, de decoraties van Tack, de reizen van Lilar, het oeuvre van Suzanne Lilar, Dierckx als vliegtuigpiloot) in een van de artikels én is er een volledige overeenkomst tussen de liberalen die op de foto’s bij de artikels staan en de personages op het vlot van wie het gezicht te zien is (de liberalen wier gezicht niet zichtbaar is - Lilar, Sabbe, Lahaye, Gérard, Coulonvaux, Rey en Liebaert - staan niet op de foto’s bij de artikels).

14. Ernest Demuyter met zijn ballon: bv. Marc Sleen in De Nieuwe Gids, 23 juni 1949: 1 / Marc Sleen in Het Volk, 4 juni 1950: 1 | Jean Rey met een haan: bv. Eugeen Winters in Gazet van Antwerpen, 20 mei 1950: 3 / Marc Sleen in Het Volk, 4 juni 1950: 1 | Raoul Tack met decoraties: bv. Jean Remy in Pourquoi Pas?, 38, nr. 1534 (23 april 1948): cover / Marc Sleen in Het Volk, 4 juni 1950: 1 / Auguste Buisseret met schaar: bv. Marc Sleen in De Nieuwe Gids, 2 maart 1950: 1 | Octave Dierckx als amateurpiloot: bv. Jacques Ochs in Pourquoi Pas?, 24, nr. 1035 (1 juni 1934): cover | Albert Deveze als vrijmetselaar: bv. anoniem in Vers l’Avenir, 28 mei 1950: 1 / Pil in De Standaard, 3 juni 1950: 1, als seniele grijsaard: bv. Ray Gossens in Gazet van Antwerpen, 23-31 mei 1950, als Napoleon: bv. Marc Sleen in De Nieuwe Gids, 25 mei 1950: 1; Eugeen Winters in Gazet van Antwerpen, 20 mei 1950: 3; Bun in La Libre Belgique, 3 juni 1950: 2.

15. De communisten spelen slechts een beperkte rol in de cartoons.

16. In de enige Caranvache-cartoon zonder liberalen, ‘Quelle veste choisirais-je aujourd’hui’ (30 mei), vraagt Spaak zich voor zijn kleerkast af welke jas hij die dag zou kiezen: model Londen, BSP, regentschap, Raad van Europa, republiek, Verenigde Naties? Of toch maar het model met speciale snit voor een opgestoken vuist?

17. Voor zover bekend op basis van de door Jozef Peeters uitgewerkte bibliografie van René Follet en een nazicht van La Libre Belgique voor de periode januari-juli 1950. Bij verzamelaars van het werk van Follet zijn andere Caranvache-cartoons bekend (zowel originele tekeningen als knipsels), maar hiervan zijn tot nu toe geen publicatiegegevens bekend. Met dank aan Philippe Mouvet (die ook La Libre Belgique doornam voor de periode van 1948 tot april 1953) en Jozef Peeters.

18. Met dank aan Rob van der Nol voor de identificatie. René Follet (1931-2020) bouwt tijdens de volgende decennia nog een lange carrière uit als striptekenaar en illustrator in België, Frankrijk en Nederland, al vindt hij nooit echt aansluiting bij het grote publiek.

19. Octave Joly (1910-1988) werkt in het eerste deel van zijn carrière als journalist voor verschillende kranten en tijdschriften, vanaf 1947 is hij voor verschillende studio’s en agentschappen actief als scenarist van (reclame)films. Tussen 1951 en het begin van de jaren 1980 specialiseert hij zich in het schrijven van educatieve historische stripscenario’s.

20. De twee extra cartoonisten, Zut en Bun, die de twee laatste dagen voor 4 juni in La Libre Belgique opduiken, zijn mogelijk afkomstig uit dit netwerk van Follet. De portretten die Bun tekende van Albert Devèze, Adolphe Van Glabbeke en Julius Hoste lijken namelijk verdacht veel op de eerder aangehaalde foto’s uit Europe Amérique die waarschijnlijk door Caranvache/Follet als documentatie gebruikt zijn.

21. Ook Joly is trouwens een oud-leerling van Saint-Michel. Hij werkte in 1947 in de filmstudio’s van Claude Misonne en Joao Michiels, gevestigd in dezelfde wijk in Etterbeek als het college en de woning van de familie Follet. Het contact tussen Joly en Follet zou het werk zijn van een niet-geïdentificeerde derde oud-leerling. 

22. In zetels, in stemmenpercentages blijven ze steken op 47,68 % voor de Kamer en 47,79 % voor de Senaat.

23. Cijfers exclusief de liberaal-socialistische kartellijsten in Limburg en Luxemburg. Op deze lijsten worden twee extra liberale senatoren verkozen, naast de tien senatoren op de gewone liberale lijsten.

24. Raoul Tack, Max-Léo Gérard en Roger Motz namen niet deel aan deze verkiezingen.

Hoe verwijs je naar dit artikel?

Sébastien Baudart, "Le radeau libéral", Liberas Stories, laatst gewijzigd 02/09/2024.
copy url

Colofon

Liberas Stories is een realisatie van cultuurarchief Liberas. Het werd ontwikkeld door Josworld en Webdoos naar een concept van Ruben Mantels. Aan de hand van een ‘Atlas’ en een ‘Magazine’ vertelt Liberas Stories de geschiedenis van het liberalisme en worden de collecties van Liberas gepresenteerd. Deze website werd gelanceerd in juni 2021 en is sindsdien verder uitgebouwd.

De inhoud van dit portaal is bestemd voor Liberas’ erfgoedgemeenschap, maar ook voor studenten, onderzoekers en journalisten en voor iedereen die ons erfgoed wil ontdekken. Het is geen catalogus van onze collectie: die vind je op liberas.eu.

Liberas heeft geprobeerd alle rechthebbenden op beeldmateriaal te contacteren. Personen of organisaties die zich alsnog in hun rechten voelen geschaad nemen contact op met Liberas vzw, Kramersplein 23, 9000 Gent.

Alle teksten op deze website mogen hergebruikt worden mits het overnemen van de auteurs- en bronvermelding. Alle opmerkingen met betrekking tot Liberas Stories - vragen, aanvullingen, correcties, suggesties voor nieuwe bijdragen - zijn welkom op info@liberas.eu. 

Volg ons op