De kopstukken van de Liberale Partij zijn evenwel echte Realpolitikers. Wars van alle compromissen is het nodig dat na die moeilijke oorlogsjaren (en wat België betreft, op politiek-bestuurlijk vlak ook de jaren voor de oorlog), de Liberale Partij met een duidelijke visie en heldere uitgangspunten naar buiten komt.
De eerste naoorlogse bijeenkomst van de Liberale Partij tekent de krachtlijnen uit. De aandacht moet gaan naar de naweeën van de oorlog (o.a. bestraffing van verraders, inbeslagname illegale goederen, strijd tegen speculatie en zwarte markt,…). Er worden maatregelen op sociaal gebied naar voren gebracht (verzekering tegen ziekte, invaliditeit en ongevallen, ouderdom, overlijden en werkloosheid, uitbreiding betaalde vakantie,…) met als opvallend aandachtspunt de deelname van arbeiders aan het bestuur van de onderneming en winstdeling. Het reeds lang door de Belgische liberalen gekoesterde idee van volksontwikkeling wordt opgenomen (verplicht onderwijs tot 16 jaar, aandacht voor burgerschapszin en lichamelijke ontwikkeling, met ook voorbereiding op de militaire dienstplicht). Op onderwijsvlak verdedigt de Liberale Partij het officieel (niet-confessioneel) onderwijs. Op economisch gebied zien de Belgische liberalen de mogelijkheid tot iets meer staatsinterventie dan voorheen maar verdedigen ze toch het privaat initiatief in handel, nijverheid en landbouw. De partij zet zich af tegen het corporatisme uit de oorlogsjaren en spreekt een expliciet veto uit tegen de verplichte beroepsorganisatie. Op financieel vlak pleiten de liberalen voor muntstabilisering en vereenvoudiging van de fiscale wetgeving en belastingen. Kapitaal dient om te investeren in het land of de kolonie. De Belgische liberalen pleiten voor algemeen stemrecht vanaf 21 jaar, zonder onderscheid van geslacht voor verkiezingen op alle niveaus (waarmee ook het in België nog steeds niet volledig ingevoerd vrouwenkiesrecht op de agenda komt).