De Gazette van Thielt schrijft in 1888, na de parlementsverkiezingen: ‘Men ziet het wel, liberalisme, dat is geen plant voor vlaamschen bodem’.
Al vier jaar lang wordt België bestuurd door een katholieke regering en nu hebben de liberalen opnieuw verloren. Tot aan de Eerste Wereldoorlog duurt de hegemonie van de katholieke partij. Een analyse van de reeks verkiezingsoverwinningen toont wel een bijzonderheid. Het rechtse, katholieke overwicht steunt vooral op de kleinere kiesarrondissementen met een lage graad van verstedelijking. Grote delen van Limburg, Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen vaardigen automatisch katholieke volksvertegenwoordigers af, in heel wat landelijke arrondissementen zelfs zonder kiesstrijd.
Globaal genomen stemt Wallonië linkser: dat is, in de negentiende eeuw, liberaler. De katholieke machtsbasis berust in grote mate op Vlaanderen, en dan vooral op het Vlaamse platteland. ‘Rechts Vlaanderen’ verwijst in de negentiende eeuw daarom naar het politieke overwicht van de rechterzijde, la droite, en dat zijn de katholieken. Op het Vlaamse land kunnen de liberalen geen vuist maken, zoals de Gazette van Thielt schrijft. In de steden zijn evenwel de meeste zetels te behalen. Daar woedt wel een felle kiesstrijd tussen de liberale en de katholieke kandidaten. Maar in de hoogdagen van de katholieke meerderheidskabinetten, tot aan de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1900, gaan ook de meeste stedelijke zetels naar de katholieken. Homogene katholieke regeringen tussen 1884 en 1914 zijn het resultaat.1