Het nieuwe BRT-decreet brengt heel wat innovaties met zich mee. Zo verkleint men de raad van beheer van de BRT van 13 naar 12 leden om de absolute meerderheid van CVP-benoemingen te vermijden. Daarnaast wordt een adviesraad van luisteraars en kijkers opgericht (samengesteld uit leden van erkende socio-culturele kringen) die de inhoud van de programma’s bespreekt, en worden de regels van journalistieke objectiviteit aangescherpt. Dé grote innovatie is echter de invoering van zendtijd voor derden. Erkende omroepverenigingen mogen voortaan tot maximaal 50% van de uitzendtijd van de BRT gebruikmaken. Daarmee heeft men in Vlaanderen nu een omroeplandschap dat goed lijkt op dat van Nederland. In Nederland heeft men omroepverenigingen, zoals KRO, VPRO en TROS, die bestaan naast de door de wet verplichte ‘taakomroepen’ zoals de NOS.
De PVV heeft op het decreet van 1979 een groot aantal opmerkingen. Het oorspronkelijke ontwerpdecreet, dat zij in 1976 nog mee uittekenden, is tegen 1979 te veel veranderd. Met 75 amendementen op de reeds sterk gewijzigde tekst uit 1978, zijn de omroepverenigingen gemuteerd tot een papieren tijger. In zijn boek Het einde van het BRT-monopolie (1982) formuleert Dirk Verhofstadt de voornaamste liberale kritieke op het nieuwe decreet. De zendgemachtigde verenigingen zijn ‘veredelde gastprogramma’s’ is het credo. Vooral de onmogelijkheid om rechtstreeks te mogen uitzenden, is een pijnpunt. De BRT controleert op die manier alles wat op antenne gaat. Bijkomend is ook de zendtijd een probleem. Het decreet laat oorspronkelijk jaarlijks in totaal 156 uur zendtijd toe voor alle derden samen. Dat blijken er om allerlei redenen uiteindelijk maar 86,5 te zijn. Het CDO (de christendemocratische zendgemachtigde) trekt 13,5 uur naar zich toe en Librado bemachtigt slechts 7,5 uur.3 Als klap op de vuurpijl kunnen de zendgemachtigden niet om het even wat uitzenden: ze mogen enkel programma’s maken die zijn ‘afgestemd op het verschaffen van informatieve duiding en opiniëring bij de actualiteit’.4